historie

Voor 1850 was het regel dat zieken thuis werden verpleegd, maar omdat armen daarvoor de middelen niet hadden, werd er vaak een gasthuis beschikbaar gesteld door de overheid. In Enkhuizen kon door de oprichting van het 'Zieken- en verplegingsfonds' armen tegen een geringe vergoeding rekenen op hulp bij ziekte, zoals het verstrekken van medicijnen en 'versterkende middelen' (eieren, wijn, rookvlees, cacao e.d.) en eventueel een plek in het speciaal daarvoor ingerichte gebouwtje achter het stadhuis. Daar werd de zieke dan verzorgd door de 'pleegvader en -moeder'. In verband met een dreigende cholera-epidemie bouwde men er een lokaal aan, waar lijders aan deze besmettelijk ziekte werden verzorgd en geïsoleerd van de rest van de bewoners.
Toen de huur hen werd opgezegd, waren het twee wijkverpleegkundigen (S. Stafleu en N. de Vlaming) die aan huis kwamen. Zij werden betaald door de 'Vereniging tot het verlenen van hulp aan zieken binnen de gemeente Enkhuizen'.
Deze vereniging kocht een terrein aan de Vijzelstraat in Enkhuizen van geld uit het Snouck van Loosenfonds, waar in 1900 het ziekenhuis op is gebouwd (met in eerste instantie 2 verpleegkundigen en een dokter, de wijkverpleegkundigen bleven actief in de 'wijk'). Het is de vraag of dit in lijn was met de wensen van de erflaatster Margaretha Snouck van Loosen, die in haar testament had laten vastleggen dat het Fonds nimmer gebruikt mocht worden voor ‘stedelijke uitgaven, gebouwen of inrichtingen’. Twijfel over de integriteit van dat ziekenhuisproject wordt gevoed door het feit dat het een initiatief was van de echtgenote van Lakenman, toen nog beheerder van het Fonds. Hoe dat ook zij, het Fonds verarmde in de loop van de twintigste eeuw en in 1960 werd het ziekenhuis verkocht. In 1977 deed het Fonds het Snouck van Loosenpark voor drie miljoen gulden over aan de gemeente Enkhuizen.
Het eerste jaar telde het ziekenhuis 5 patiënten. Het personeel was protestant volgens de wensen van het bestuur. Toen er meer patiënten kwamen en het personeel moest uitgebreid, besloot men tot een eigen opleiding. Dokter van der Lee startte met 'theoretische les'. De waterleiding bestond uit het oppompen van het regenwater uit de regenbak van de Westerkerk naar het ziekenhuisgebouw. Voor de zieke kinderen was er onderwijs van mej. A. Jonkman die daarvoor speciaal was aangesteld.
Oud-verpleegkundige van de kinderafdeling Hetty Maurer in 1985 over toen en 20 jaar eerder:
"Zelf vind ik een belangrijke verandering de invoeringen van de open bezoektijd. Het betekent dat de kinderen de hele dag bezocht kunnen worden en dat de ouders zelf hun kinderen mogen verzorgen. We kijken wel even of het sociaal gezien wel kan. We moeten immers in de verpleging bepaalde regels in acht nemen, die een moeder thuis niet altijd zal toepassen. Psychisch is het voor de kinderen een hele grote verbetering, vooral voor de peuters. Moeders kunnen nu zelfs in sommige situaties blijven slapen. In de tijd dat ik in de kinderverpleging begon, zou zoiets ondenkbaar geweest zijn. Ouders zijn terecht heel kritisch, wij van onze kant moesten daarmee leren omgaan. Nu wij ouders en kind kunnen begeleiden, wegen de voordelen van de open bezoektijd ver op tegen de nadelen. Vroeger mochten de ouders een uurtje op bezoek komen en na afloop van het bezoekuur was de halve kinderzaal overstuur. Daarbij komt dat nu het contact met ouders veel beter is."

--------
met dank aan:
Van stad tot streek de geschiedenis van vier Westfriese ziekenhuizen 1985 door Piet Boon en Henk Saaltink